Het onderstaande essay schreef ik voor de avond over de Codex Seraphinianus in Perdu, op vrijdag 10 juni. Het staat ook op de blog van Perdu: http://avondenperdu.blogspot.com/
Een bril kruipt uit een oogbol
1.
Verschillende boeken zijn om verschillende redenen ‘onleesbaar’ genoemd, maar merkwaardig genoeg krijgen alleen boeken die bedoeld zijn om te lezen deze kwalificatie.
Nooit zal iemand bij het openslaan van een pop-up boek, een fotoboek of een kunstboek met alleen maar abstracte afbeeldingen uitroepen ‘dit is onleesbaar’, net zoals niemand van een stoel of een ei zal zeggen dat het onleesbaar is.
De term ‘onleesbaar’ is met andere woorden alleen van toepassing op objecten de leesbaar zouden moeten zijn, maar waarvan het op de een of andere manier niet lukt om ze te lezen. Als een boek onleesbaar is, is er iets mis, net zoals er iets mis is met een cd of diskette die niet door een computer kan worden gelezen.
Wat kan het probleem zijn? Het boek kan saai zijn (sommige autobiografieën) of moeilijk, of vol wartaal staan.
De reden kan echter ook bij het schrift liggen. De hiërogliefen golden tot Champollion ze in 1822 ontcijferde (wat overigens een vreemd woord is in dit verband) als onleesbaar. Tegenwoordig gelden nog het Rongorongo, van de oorspronkelijke Polynesische bevolking van Paaseiland, en het Linear A, van Minoïsche beschaving op Kreta, als onleesbaar.
Deze teksten zullen echter door iedereen die met schrift bekend is als tekst worden gezien, en daarom als betekenisvol, en daaromleesbaar. Onleesbaarheid is zo op zijn best een voorlopige kwalificatie. Teksten zijn in principe altijd leesbaar, ze vragen om gelezen te worden
Sommige dichters experimenteren met dit gegeven. In de zogenaamde a-semische poëzie worden teksten geschreven in een onbekend, zelfverzonnen schrift. Een voorbeeld is The Giant’s Fence van de Amerikaan Michael Jacobson, een a-semische novelle van 89 pagina’s uit 2006. A-semische teksten hebben geen vooropgezette betekenis en de tekens corresponderen niet met letters of woorden uit een bekende taal, waardoor de teksten niet vertaalbaar zijn. Hoe een cryptograaf ook zijn best zal doen hij zal de code van een a-semische tekst niet kraken.
Niet ieder patroon op papier, wordt als schrift gezien, net zoals niet ieder geluid als spreken wordt herkent, ook al komt het uit de mond van iemand. Waarom krijgt het ene onbekende patroon wel betekenis toegedicht, en het andere niet?Wat zien we wanneer we naar een tekst in een onbekend schrift kijken? Wat gebeurd er wanneer we een blad vol onbekende tekens voor ons hebben? Als we de tekst proberen te lezen zal onze aandacht getrokken worden door bekende elementen, zoals regelmatig terugkerende patronen of typografische bijzonderheden. Onze blik richt zich dus op de picturale aspecten van de tekst. Op de eerste pagina van The Giant’s Fence zie ik bijvoorbeeld poppetjes achter elkaar aanrennen, een poppetje op de uitkijk staan voor een schip, en een poppetje door de knieën zakken alsof hij is neergestoken.
Een a-semische tekst kan niet onmiddellijk als zodanig herkent worden, omdat eerst een vertaalpoging moet zijn mislukt. De mislukking levert echter betekenis op. We hebben er elementen in herkent, dingen in gelezen. Dit geldt zeker bij sterk beeldende schriften, zoals dat van de the Giant’s Fence, maar ook bij abstractere a-semische teksten, die gebruik maken alfabetisch a-semisch schrift.
Volgens de Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein zijn er twee vormen van waarnemen. Naast het conventionele begrip zien, waarbij er eigenschappen worden waargenomen, zoals kleur, grootte en vorm, bestaat er volgens hem zo iets als ‘aspecten zien’ of ‘zien-als’. De bekende eend-haas-figuur uit de gestaltpsychologie kan de ene keer als eend, de andere keer als haas worden gezien, terwijl aan de figuur niets verandert. Hij krijgt niet opeens andere eigenschappen, er worden slechts andere interne verbanden gelegd. Het aspect is dut niet materieel. ‘Zien-als’ is immateriële vorm van waarnemen.
Wittgenstein benadrukt dat het ‘zien-als’ iets anders is dan interpretatie. Het is geen waarnemen plus denken, maar een vorm van waarneming.
We kunnen een driehoek zien als een geometrische figuur, een urinoir als kunstvoorwerp of een bepaald teken als een speer die naar het hart van de zon steekt, zoals ik op de eerste pagina vanThe Giant’s Fence zie. Als we een tekst in een onbekend schrift proberen te lezen, zien we elementen uit die tekst als bekende elementen.
Eens aspect kan plots oplichten, en het volgende moment weer verdwijnen. ‘Zien-als’ is instabiel. Het ene moment zien we in een a-semische tekst allemaal betekenissen, het volgende moment zijn die ons weer ontglipt. In a-semische teksten vindt een voortdurende wisselwerking tussen herkenning en het vreemde plaats.
2.
In 1944, 35 jaar voordat de Codex Seraphinianus uitkwam, verscheen een samenvatting van het werk. Ik citeer:
Wat ik in mijn handen hield was een uitgebreid methodisch fragment van de complete geschiedenis van een onbekende planeet, met haar architecturen en speelkaarten, met de ontzetting van haar mythologieën en het gedruis van haar talen, met haar keizers en haar zeeën, met haar mineralen en haar vogels en haar vissen, met haar algebra en haar vuur, met haar theologische en metafysische oneindigheid.
Het fragment komt uit een verhaal van Borges, Tlön, Uqbar, Orbis Tertius, waarin de verteller bij toeval op een encyclopedie van een imaginaire planeet stuit. De overeenkomsten tussen de encyclopedie van Tlön en de Codex houden echter al snel op, omdat de encyclopedie uit Borges’ verhaal alleen maar een andere wereld beschrijft, terwijl de Codex Seraphinianus uit een imaginaire wereld komt en deze tegelijkertijd beschrijft.
Borges kan uitgebreid ingaan op de metafysica van de bewoners van Tlön, omdat zijn encyclopedie in het Engels is opgesteld. De metafysica van de bewoners van het Universum van Seraphini – een metafoor die hier letterlijk kan worden genomen – kan slechts met moeite gereconstrueerd worden. De toelichtende teksten bij de afbeeldingen uit de Codex Seraphinianus zijn namelijk opgesteld in het onbekende schrift van de imaginaire wereld.
Deze teksten zijn voor een cryptograaf een doolhof met doodlopende paden. Boven een soort van index staan vijf letters die echter moeilijk ‘index’ kunnen betekenen, omdat twee van de letters hetzelfde zijn. In de tekst staan tabellen, schema’s en taxonomieën, zonder dat het duidelijk is wat er in staat. In de kopteksten van de eerste drie hoofdstukken staan 53 verschillende tekens, meer dan twee keer zo veel als in het alfabet. Steeds wanneer de cryptograaf denkt door een sleutelgat naar de betekenis te kunnen kijken, blijkt het sleutelgat een optische illusie.
De mooiste doodlopende weg is ongetwijfeld hoofdstuk acht – in het totaal kent de Codex elf hoofdstukken – dat geheel is gewijd aan taal. Op één van de afbeeldingen, zien we hoe iemand met een vergrootglas naar de lijnen van letters kijkt, waardoor blijkt dat de lijnen, afhankelijk van het woord, uit vissen, mensen of autowegen bestaan. De betekenis van een woord, lijkt zo de materie van de tekst te bepalen. Op een andere afbeeldingen zien we iemand die tekst kwijlt, of iemand wiens woorden op zeepbellen verschijnen.
De afbeelding van de Seraphiniaanse versie van de steen van Rosetta, springt echter het meest in het oog. De heilige graal voor vertalers is echter onbruikbaar, omdat de andere taal op de steen ook een onbekend schrift is. Het Universum van Seraphini blijft, zoals een universum dat hoort te zijn, gesloten.
In 2009 vertelde opsteller van de encyclopedie, Luigi Serafini, wat veel lezers van de codex al wisten: de teksten uit de Codex zijn a-semisch. Het was de eerste keer, sinds de publicatie in 1981, dat hij publiekelijk commentaar gaf op het boek.
3.
Wie een tekst ziet, verwacht betekenis. Wie een boek openslaat, verwacht een betekenisvol geheel. Als dat boek een encyclopedie is, verwacht hij uitleg, systematiek en een zo volledig mogelijk overzicht van de kennis van een bepaald gebied. Als dat boek, zoals de Codex Seraphinianus, een thematisch geordende encyclopedie is, in contrast met een alfabetisch geordende, zoals de Winkler Prins, verwacht hij ook systematische ordening van die kennis. Wat bij elkaar hoort, staat bij elkaar. De planten bij de planten, de zoogdieren bij de zoogdieren, de gebruiken bij de gebruiken. De thematische encyclopedie legt vast, ordent, deelt in. Ze bevat een filosofisch verhaal.
Wat is het filosofische programma van de Codex Seraphinianus? Wat zegt de wijze waarop kennis wordt ingedeeld over onze kennis, over waarnemen en over onze manier van classificeren?
Met classificeren brengen we niet alleen orde aan in onze kennis, maar verarmen en versimpelen we die kennis ook. In het universum is geen object gelijk aan een ander, in een classificatie worden juist de overeenkomsten tussen objecten benadrukt. Unieke eigenschappen worden genegeerd, gedeelde eigenschappen die niet voor de classificatie ter zake doen worden ondergeschikt gemaakt. De domesticeerbaarheid van katten, is voor een taxonoom minder interessant dan zijn poten, zijn gebit, zijn ogen, of andere kwalificaties waardoor hij in de familie van de katachtigen valt, anders was hij waarschijnlijk in één categorie met honden geëindigd. De eigenschappen die niet tot de essentie van het dier horen, onttrekken zich aan het wetenschappelijk ordenend oog.
Het Aristoteliaanse systeem van classificatie op basis van een gedeelde essentie, dat wordt uitgedragen door thematische encyclopedieën, is op verschillende manieren bekritiseerd. Sommige filosofen hebben bijvoorbeeld het vogelbekdier gecultiveerd als het schoolvoorbeeld van een object dat in geen enkele categorie valt, terwijl antropologen stammen hebben ontdekt die een mes bij een aardappel indelen, omdat de één wordt gebruikt om de ander mee te snijden. Allen probeerden te laten zien dat de wetenschappelijke categorieën geen blauwdruk van het universum zijn en dat er andere principes zijn waaronder je kunt ordenen.
In het verhaal De analytische taal van John Wilkins van Borges wordt ‘een zekere Chinese encyclopedie’ aangehaald waarin staat dat ‘de dieren kunnen worden verdeeld in: a) die de Keizer toebehoren, b) gebalsemde, c) tamme, d) speenvarkens, e) sirenen, f) fabeldieren, g) loslopende honden, h) die in deze indeling voorkomen, i) die in het rond slaan als gekken, j) ontelbare, k) die met een fijn, kameelharenpenseeltje getekend zijn, l) et cetera, m) die juist een kruik gebroken hebben, n) die uit de verte op vliegen lijken.’
Toen de filosoof Michel Foucault deze indeling las, moet hij zo hard lachen dat hij besloot om Le mot les choses, zijn eerste hoofdwerk te schrijven :
Dit boek vindt zijn geboorteplaats in een tekst van Borges. In de lach die bij het lezen van de tekst alles, waaraan het denken – namelijk óns denken zoals dat bij onze tijd en bij ons aardrijkskundig besef behoort – mee vertrouwd is, dooreenschudt; want die lach ondermijnt alle geordende oppervlakken en alle schema’s die voor ons het het gewemel der levende wezen tot rust brengen; en ons duizend jaar oude omgaan met de begrippen van het Zelfde en het Andere wordt er voor lange tijd door aan het wankelen gebracht en verontrust.
De lach komt ook vaak op bij het lezen van de Codex Seraphinianus. Maar het is over het algemeen een vriendelijker lach, een spottende glimlach, de lach van parodie, geen demonische lach die het denken omverblaast, maar een intelligente lach van iemand die een ander wijst op een onverwachte gelijkenis tussen twee objecten of op een absurditeit in ons denken.
De Codex Seraphinianus kan dan ook niet gelezen worden als een rechtstreekse kritiek op en ondermijning van de Aristoteliaanse categorieën.
De doorbraken zijn vaak zo absurd dat ze niet als een serieus alternatief kunnen worden gezien voor bestaande classificaties. Niemand zal het onderscheid tussen natuurlijke objecten en artefacten verwerpen, nadat hij de reeks plaatjes heeft gezien over de oorsprong van de stoel, waarin we zien hoe op een eiland een stoel groeit, waar uiteindelijk een halfnaakte vrouw op gaat zitten rusten na het schaatsen. Ander absurde doorbraken zijn die tussen het organische en het anorganische, tussen het levende en het dode.
Ook zijn de afgebeelde objecten, vaak niet vreemd maar juist heel herkenbaar, waardoor ze de categorie juist bevestigen. We herkennen de schaar in de plant en de ballpoint op de plek van de arm. De absurditeit is zo pregnant dat we niet de behoefte voelen om de categorieën arm, plant en schaar aan nader onderzoek te onderwerpen. Het is dan ook vaak opvallend eenvoudig om de objecten te benoemen. De kotsende paprika, de aardappelkraan, de naaisalamander, de wandelende paraplu, de kikvorsmensen, de regenboogmachine, de meidans rond de koelkast. Taal is, met zijn categorieën, vaak goed thuis in het Universum van Seraphini.
Er zit echter af en toe zand in het radarwerk. Onbenoembare objecten. Onbegrijpelijke machines. Afbeeldingen die heel geestig zijn, maar waarvan de betekenis maar ten dele duidelijk wordt, zoals de godsdienstige afbeelding waarbij een donkere vrouw op rolschaatsen, met een kind in de armen naar een extatische, halfnaakte, blanke vrouw rijdt. Op de grond liggen de colaflesjes en sigaretten keurig geordend.
Wat ooit herkend werd, wordt vreemd. De wisselwerking tussen het herkenbare en het vreemde, die manifest was bij het lezen van de a-semische teksten, zet zich door in de afbeeldingen en in de overkoepelende structuur van een encyclopedie.
Hoe verder in het boek hoe overheersender en angstaanjagender het vreemde wordt. Niet toevallig zijn deze latere hoofstukken gewijd aan dingen die met de mens te maken hebben: de mens zelf, sport en spel, geschiedenis, cultuur, steden. Als er een politieke boodschap in de CodexSeraphinianus zit, moeten we hem in deze ontwikkeling zoeken.
Een naakte man die wielen heeft in plaats van voeten, jaagt ons meer angst aan dan een luciferplant. De man en de vrouw die met alleen maar bergschoenen aan samen aan het dansen onder een springtouw, komen vreemder op ons over dan de regenboogdiertjes. De necropolis, gebouwd van glazen doodskisten maakt meer indruk dan de onderzeese burcht van de naaidiertjes. Een oog dat openbarst als een ei, waarna er brillen uit fladderen, is verontrustender dan een gespleten nijlpaard.
In deze hoofdstukken komen ook een aantal maatschappijkritische prenten voor. Een generaal als lege huls, die met een zwaard zwaait en een leger van tinnen soldaten aan een touwtje heeft. Een gladde heer in pak, wiens mouwen naadloos overgaan in zijn zakken, die meerdere, platte gezichten op zijn nek heeft. Zijn hoofd is zowel januskop als windvaan.
4.
Het filosofische narratief van de Codex, gaat, concluderend, over de encyclopedie zelf. Omdat de betekenis eerst niet manifest is, wordt onze aandacht getrokken door de formele kenmerken van de encyclopedie. De wetenschappelijk aandoende plaatjes, de tabellen, grafieken, schema’s, oorsprongsgeschiedenissen. De uitleg die overal wordt gegeven. En vooral op het aspect van classificeren zelf.
Doordat er uitgelegd wordt, zonder dat we uitleg krijgen, doordat we betekenis zien, zonder dat we betekenis krijgen, doordat er wordt geclassificeerd met categoriedoorbrekingen, lichten er nieuwe aspecten van bekende objecten op. We zien een vis, die met zijn ovalen lichaam half boven het wateroppervlak uitsteekt en zijn staart als een wenkbrauw boven zich krult – we zien die vis als een oog. We zien onverwacht verbanden. Vanuit de zee worden we aangestaard.
Zo lichten voor het wetenschappelijk getrainde oog nieuwe aspecten op. De objecten worden gestript van hun categorieën, vergeten eigenschappen vouwen zich uit. De simplificatie die een classificatiesysteem tot gevolg heeft, wordt opgeheven door de encyclopedie, een classificatiesysteem.