zaterdag 6 juni 2009

Van der Wall contra Plasterk

Vandaag verscheen er een stukje van mij in de NRC, enigszins gekortwiekt en met een sensationele kop. Hieronder staat het hele artikel:


De school is de plek voor ontplooiing – zeker voor kansarme leerlingen

Door
Sake van der Wall

Tien maanden geleden stond ik voor het eerst voor een klas vol pubers. Mijn hoofd zat vol vakkennis, maar ik had nauwelijks einig idee hoe ik dat moest overbrengen. Gelukkig had ik een collega die het me uitlegde. Hij vond dat alles om orde draaide en ik de leerlingen vanaf het begin moest laten weten wie de baas was, anders zouden ze met mij aan de haal gaan. En als ze niet stil wilden zijn, moest ik ze gewoon een pagina uit het woordenboek laten overschrijven.

Sinds vorige week heeft mijn collega in minister Ronald Plasterk (OCW) een medestander. In deze krant pleitte hij voor een ‘nieuwe gestrengheid’ in het onderwijs: er moeten weer strenge docenten voor de klas, die de regels consequent handhaven en heldere instructies geven. Vooral de leerlingen uit kansarme milieus profiteren hiervan, want voor hen was de vrijblijvendheid van de tweede fase met zijn nadruk op zelfwerkzaamheid desastreus.

Na alle drama’s met probleemjongeren, de tweede fase en slecht spellende HBO’ers, is het moeilijk om het met Plasterk oneens te zijn. Maar zijn pleidooi voor een ‘nieuwe gestrengheid’ behelst meer dan een aanval op vrijblijvendheid. Hij valt ook het ontplooiingsideaal aan, en dreigt zo het kind met het badwater weg te gooien. Ontplooiing moet altijd een van de speerpunten van onderwijs zijn, juist ook voor kansarme jongeren.

Als deze op school de mogelijkheid niet krijgen om zich te ontplooien, waar dan wel? Thuis of bij hun vrienden op straat? Op school kun je de leerling laten zien dat er meer is dan een pappa die zijn kinderen slaat, een moeder die haar dagen op de bank voor de televisie slijt, of vrienden die carrière maken in de kleine criminaliteit. Op school kan een leraar zijn leerlingen laten zien dat voor hen een andere, betere toekomst in het verschiet ligt en hem of haar een zetje in de goede richting geven.

Plasterk stelt het ontplooiingsmodel tegenover het instructiemodel. In de ‘nieuwe gestrengheid’ moet onderwijs top-down zijn: de leraar moet zeggen wat de leerling moet kennen en kunnen. Leraren moeten dus niet meer uitgaan van de belevingswereld van de kinderen, en daar hun leuke lessen op afstemmen, nee, er moet keihard gestampt worden. Leerlingen zijn met andere woorden lege vaten waarin zoveel mogelijk kennis moet worden gepompt.

Maar zo werkt leren niet. Als een leerling niet ziet wat hij of zij met de stof kan, is de leeropbrengst gering. Daarom moeten een leraar aan de stof betekenis geven, dat kan door het nut van de stof te benadrukken, maar ook door naar de belevingswereld van de leerling af te dalen – juist om hem er uit te trekken. Je kunt wel je verhaal over de klas uitstorten als de eerste de beste drilinstructeur, maar dan blijft daar heel weinig hangen. Bovendien bestaat er bij een top-downbenadering het gevaar dat de leraar de leerling van zich vervreemd en hij gaat denken: laat die gek maar praten, over vijftig minuten ben ik wel van hem af. In het ergste geval wordt zo schooluitval bevorderd.

Onder Plasterk zijn er ontegenzeggelijk verbeteringen in het onderwijs, zoals voor de positie van de leraar. Als je zijn pleidooi voor de ‘nieuwe gestrengheid’ leest, vraag je je echter af wat voor een leraren hij wil. Een jongen die tegelijk me mij op mijn school begon, paste enthousiast de adviezen van onze collega toe. In de lerarenkamer vertelde hij enthousiast hoe hij de klas een les lang een pagina uit het woordenboek liet overschrijven. Na twee maanden stopte hij als docent, vanwege aanhoudende ordeproblemen. Voor de klas was toch niet iets voor hem.

Als docent moet je een stijl vinden die bij je past, sommigen geven beter les als ze heel streng zijn, anderen komen weg door heel aardig te zijn en weer anderen leren het nooit. De ontplooiing van de leerlingen moet echter altijd één van de speerpunten zijn. Heldere instructies geven en consequent regels toepassen zijn daarmee niet strijdig, maar hele oude middelen daartoe. Plasterk pleidooi doet aan als modieus gepraat, ingegeven door populistische kritiek op het tweede fase model. Hij pleit voor nieuwige strengheid.

donderdag 26 maart 2009

From Istanbul with Karaoke

Ik heb twee keer een muziekstuk op een vreemde manier leren kennen. Dat komt doordat ik niet muzikaal ben en weinig van muziek weet, want later ben ik er steeds achtergekomen dat wat ik leerde kennen wereldberoemd is.

De eerste keer was kort nadat ik door mijn leraar Duits in Wenen mij 'Der Untergeher' van Thomas Bernard aanraadde. Dit boek gaat over twee personen die ondanks (of juist dankzij) hun grote talenten in hun leven mislukt zijn. Ze studeerden beiden in het Mozarteum bij de beroemde pianist Vladimir Horowitz, maar hingen hun piano aan de wilgen nadat ze hun medestudent Glenn Gould de Goldbergvariationen van Bach hoorden spelen. Geconfronteerd met de absolute perfectie van Gould's uitvoering, beseften ze dat alles wat zij vanaf dat moment op de piano zouden doen daar schril bij zou afsteken en zinloos zou zijn.

Ik was wel benieuwd of die Gould echt had bestaan en begaf me, terug in Amsterdam, naar de platenwinkel. Ik kocht de CD en draaide die in de daarop volgende jaren blauw.

De twee keer kwam vele jaren laten, in oktober 2007, in Istanbul om precies te zijn. Ik had die ochtend de biënnale bezocht en liep met mijn kaartje de aanpalende kunsthal binnen waar ze een overzicht hadden van de beste kunstwerken van de biënnale van de afgelopen zoveel jaar. Waarom weet ik niet meer, maar ik sloot me aan bij een groep toeristen, die werd rondgeleid door iemand die met zijn overhemd, pantalon, keurige grijze haren en zwaar brits accent net iets te net was voor het belichten van de veelal obscure kunstwerken: foto's van vrouwen met koranteksten op hun lichaam, lege olietanks van de oliesmokkel tussen Turkije en Irak in de jaren negentig, Turks briefgeld waarop Atatürk zijn handen voor zijn ogen houdt, vol schaamte voor de vele nullen op het biljet... Maar de gids was goed geïnformeerd, vertelde enthousiast en hield ons steeds voor: het beste, het beste wat de biënnale ooit te bieden had gehad, moest nog komen.

Toen we voor een hok stonden vertelde hij over ene Phil Collins. Nee niet over die verschrikkelijke zanger, er kon geen grote verschil zijn tussen die verschrikkelijke kitscherige muziek van die verschrikkelijke zanger en de werken van deze Phil Collins. Wat had de Phil Collins gedaan? Op een dag hingen er in Istanbul aanplakbiljetten. Fans van The Smiths werd gevraagd om hun in het kader van een kunstproject dan en dan daar en daarheen te komen om hun favoriete nummer van The Smiths te karaoken. Op de oproep kwamen veel mensen af. Terwijl ze hun favoriete nummer zongen, nam Collins ze op, met op de achtergrond een bluescreen waarop kitscherige landschappen waren geprojecteerd. "De karaoke was van hoge kwaliteit", besloot de gids, voordat we de ruimte binnenstapten waar de opnames werden geprojecteerd.

Toen ik net een nummer van The Smits opzette, schoot me dit verhaal te binnen. Ik besloot op Youtube te kijken van er van de Phil Collins en de Smiths te vinden was. Een paar filmpjes, niet van al te goede kwaliteit, maar goed genoeg om een idee te krijgen hoe mijn (late) liefde voor The Smiths ontstaan is.






vrijdag 27 februari 2009

Interesse

Op een ochtend ruim een jaar geleden nam ik de taxi van Shiraz naar het plaatsje Firouz Abbat op het Iraanse platteland. Ik had die dag één missie. Van een vriend in Esfahan had ik gehoord dat er rond Firouz Abbat nomaden leefden; ik moest en zou op die dag een kopje thee drinken met één van die nomaden.

'Quashkai? Chador?' - vroeg ik in het wilde weg aan mensen die ik op de centrale rotonde van Firouz Abbat tegenkwam. Toen iemand me eindelijk een beetje begreep werd ik naar een winkeltje geleid waar de tradionele huisvlijt werd verkocht van de in chadors (tenten) levende Quashkai-nomaden. De verkoper begreep me niet en kon me ook niet helpen; ik liep de straat weer op; toen werd ik opeens aangesproken in perfect Engels: 'Can I help you sir.'

Het was Kamran, een achttienjarige jongen die wiskunde wilde gaan studeren. Hij vertelde me dat hij afstamde van de Quashkai en bood me aan om me naar een man in een tent te brengen, maar eerst wilde hij met me naar zijn dorpje, iets buiten Firouz Abbat, waar veel voormalige nomaden woonden. We lunchten met zij familie, en hij leidde me rond door het dorp; ik moest de tapijten bekijken die er werden geweven en kreeg van de dorpsdichter de geschiedenis van de Quashkai onderwezen. Toen we naar de echte nomaden wilden gaan werd ik opgepakt door de politie - een foutje zo bleek achteraf, ze hadden daar nog nooit een toerist gezien en wisten niet wat ze met me aanmoesten. Na anderhalf uur werd ik vrijgelaten en konden we de expeditie voortzetten.

Na een uur lopen kwamen we bij de nomaden. Het was een oude man, die met een x aantal geiten, zijn vrouw en negen kinderen jaarlijks twee grote trektochten ondernam. Maar niet met kamelen of ezels, zijn tent werd gewoon met de auto honderd kilometer naar het noorden vervoerd, omdat hij van de regering geen vergunning voor kamelen had. Hij had geen traditionele kleren, traditionele kleden of ander traditioneel handwerk. Zijn wol bracht hij naar Shiraz waar ze tot afzichtelijke grauwe kleden werden geperst. Hij had een verschoten pantalon en een verschoten colbertje en kapotgetrapte schoenen aan. 'De lompen van de moderniteit kleven aan hem', noteerde ik die avond in mijn dagboek. Terwijl we theedronken en de zon in de vallei zagen ondergaan, bleef hij maar zeggen dat ik moest terugkomen als het regende, dan zou ik echt zien hoe zijn leven was.

Ik moest hieraan denken toen ik gisteren in het Teylersmuseum de tentoonstelling De exotische mens bezocht - een verzameling affiches, borstbeelden, gipsen afgietsel van gezichten en documenten over het tentoonstellen van mensen in de negentiende eeuw. Er waren veel uitwassen te zien, bijvoorbeeld van een circusdirecteur die een geestelijk gehandicapte tweeling had opgekocht en met hen door Europa reisde om hen tentoonstellen als primitieve mensvormen. Maar wat me vooral raakte, was hoe dun de lijn is tussen mijn drang om met de nomaden thee te drinken en de interesse van de negentiende eeuwse Europeanen. Ik had toevallig het geld en de tijd om de nomaden ter plaatse op te zoeken en was niet afhankelijk van malifide circusdirecteuren en primitieve wetenschappers.

zaterdag 7 februari 2009

Descartes

Kort geleden kwam ik erachter dat in het Parijse Museum de l'homme de schedel van Descartes tentoongesteld wordt.

Er staat een gedicht op in het Latijn:

Parvula Cartesii fuit hæc calvaria magni
Exuvias reliquas Gallica busta tegunt
Sed laus ingenii toto diffunditur orbe
Mixtaque coelicolis mens pia semper ovat.

Wat ongeveer het volgende schijnt te betekenen

This small skull once belonged to the great Cartesius,
The rest of his remains are hidden far away in the land of France
But all around the circle of the globe his genius is praised,
And his spirit still rejoices in the sphere of heaven.

Foto's

sake.vanderwall - View my most interesting photos on Flickriver