donderdag 31 juli 2008

Speedboot

In de boekenkast van mijn oppashuis stond Joe Speedboot. Vanwege de vreselijke titel was ik nooit aan deze roman begonnen, al had alle goede pers me wel nieuwsgierig gemaakt. Op zoek naar een boek, zwichtte ik vanochtend echter voor de hype, net zoals ik ooit aan de Da Vinci Code begon.

Over de inhoud van het boek - voor zover ik het heb gelezen - zal ik kort zijn: een veertienjarige jongen, die door een ongeluk grotendeels verlamd is, raakt gefascineerd door een één jaar jongere jongen, genaamd Joe Speedboot, die in zijn dorpje is komen wonen toen de hoofdpersoon in coma lag. Joe Speedboot is een enfant tèrrible: hij maakt bommen, ramt met een vrachtwagen een voorgevel, terwijl zijn dode vader voorop de wagen ligt, etc. Hij doet kortom van alles waar de hoofdpersoon maar van kan dromen.

Alles is opgeschreven vanuit het perspectief van de veertienjarige gehandicapte jongen, tenminste, dat is de bedoeling, maar het taalgebruik en visie van de ik-persoon komen niet over als die van een veertienjarige. Een gekunstelde rauwheid druipt ervan af, zoals je die ook wel tegenkomt in bij platpratende lefgozers in een series van de VARA. Een voorbeeld: de ik-persoon heeft een 'pismaat', iemand die hem op school helpt bij het plassen door zijn 'pik in het urinaal' te hangen. Zijn pismaat helpt hem echter niet bij de grote boodschap, die doet hij thuis met de hulp van zijn moeder, want 'ik dult niemand anders achter mijn hol.'

Hoort u het een veertienjarige puber al zo zeggen? En dit: 'op de punt van een krib zitten twee ruggen, met twee lange antennes antennes vangen signalen uit het water op'. Alleen een slechte schrijver kan vissende mannen zo omschrijven, in een veertienjarige zal zulke metaforiek vermoed ik niet snel opkomen.

Toen ik klaar was met ontbijten, heb ik het boek maar weggelegd. Al wilde ik wel nog wat weten. De hoofdpersoon vertelt namelijk niet hoe hij in coma is geraakt en hij vertelt niet hoe de vader van Speedboot is gestorven en waarom hij voorop de truck lag. Doorlezen dus, zoals je ook het einde van een slechte film wilt weten? Een film is echter snel voorbij en in goedkope literaire trucs trap ik liever niet.

woensdag 23 juli 2008

Ervaringen van een eenzame huisbewaarder - 1

Vandaag liep ik met de sleutels van vijf huizen over straat en vandaag verhuisde ik voor de zevende keer in drie en een halve maand. Toen ik begin april terugkwam van een lange reis waarvoor ik alles - mijn baan, mijn huis - heb moeten opgeven, zou ik bij mijn vriendinnetje intrekken, maar met haar liep het na al die maanden van gescheiden leven al snel mis. Gelukkig kon ik op het huis van een vriend passen en zo begon mijn zwerftocht door mijn thuisstad, als stadsnomade trok in van huis naar huis.

Soms woonde ik op stand, soms in een bescheiden maar fijne sociale huurwoning in een buurt die tegenwoordig door beleidsmakers als probleemwijk wordt aangeduid. Toen ik daar op de eerste dag van mijn verblijf naar buiten ging, zag ik in de schaduw van een boom een ongeschoren man in oude kleren languit op straat liggen, met zijn hoofd op een blikje bier als op een kussen. Er stonden ook junks voor het metrostation en af en toe werd ik wakker omdat mijn bovenbuurman op zondag om negen uur in de morgen Hip Hop draaide. Aan de andere kant was het om de hoek bij de beste bakker van de stad en kocht ik om de dag een vers brood en achterham, ongetwijfeld het lekkerste ontbijt van de stad.

Zo leer je buurten kennen. Nieuwe winkels, nieuwe restaurantjes, nieuwe mensen. De toeristische eettentjes aan het begin van de Spuistraat, de rustige, verjuppende Schinkelbuurt. maar soms woon je op plekken waar je al eerder woonde, zoals in het huis van een voormalig huisgenoot, en word je achtervolgd door het verleden en het moois dat je achterliet toen je op reis ging.

Met een nieuw huis krijg je soms huisgenoten bij. Mensen waarmee je nog nooit zo intiem bent omgegaan - en met wie je soms ook liever niet zo intiem wilt omgaan. Ik was in mijn oude huis op de Amstel opeens veroordeeld tot het meisje dat mijn kamer overnam. Ze draaide vaak Hip Hop en ik had haar eigenlijk weinig te melden. Gelukkig kon ik haar grotendeels ontlopen. Anders was dat toen in een ander huis na een afwezigheid van een paar weken opeens een Franse huisgenoot terugkwam. Ik was er niet en ik had me ook niet op zijn komst voorbereid: de huiskamer lag vol met mijn spullen, de eettafel had ik verbouwd tot een bureau en in de keuken waren de resten van mijn kookkunsten van de afgelopen weken nog alomtegenwoordig. De jongen draaide door, wat ik hem niet eens kwalijk kon nemen, maar ik vond het vervolgens wel vervelend om met zijn slordigheden geconfronteerd te worden: hij trok de wc niet altijd door, ik zag vaak gele plasjes in de pot liggen, waar ik liever niet boven hing.

Ik ben de discretie zelve. Ik zal nooit in laden kijken, zoeken naar foto's of andere persoonlijke dingen. Anders is het huisbewaren niet mogelijk. Maar de vrouwen die ik meeneem zijn dat - de discretie zelve - niet altijd. Toen ik een keer terugkwam van de wc, zag ik haar op de rand van het bed zitten, terwijl ze in een kratje zocht. Ze viste er een mapje uit. Vol opwinding maakte ze hem open en begon de foto's te bekijken. Als snel bleek het een teleurstelling. Saaie foto's van een feestje tijdens een studie in een ver buitenland die niet interessant waren voor anderen dan de direct betrokkenen.

Een andere teleurstelling is die van de geheime kamers. In huizen met meerdere kamers is er soms een kamer waar je om de een of andere reden niet komt en waarbij je ook een gevoel hebt dat het niet gepast is om daar te komen. Maar van wat verboden is gaat een enorme fascinatie uit, zelfs als je jezelf dat verbod hebt opgelegd. In het eerste huis was er een kamer van een huisgenoot die er nooit was. Toen ik voor het betrekken van de woning een rondleiding kreeg, had ik hem (de kamer) even gezien, maar dat was in een flits, ik onthield er weinig van en later kwam ik er nooit meer. Uiteindelijk werd mijn fascinatie zo groot dat ik op een dag de kamer binnenging. Het bleek gewoon een kamer.

Ook in mijn huidige huis heb ik een geheime kamer. De deur wordt geblokkeerd door een matras. Ik weet niet of de huisbazen dat bewust hebben gedaan. Ik heb de geheime kamer niet nodig, want het huis is groot genoeg en daarnaast woon ik er nog te kort om ernaar getrokken te worden. Nieuw in dit huis is dat ik er voor het eerst een taak heb: de planten water geven. Over anderhalve week krijg ik een huis met nog een grotere taak. Ik moet op een kat passen. U hoort nog van mij.

woensdag 16 juli 2008

apologie voor de amsterdamse duif

Het was de duiven niet onopgemerkt gebleven, dat ik tussen de middag op een bankje voor de universiteit mijn boterhammen met kaas aan het eten was en de kruimels om me heen verspreidde. Eén voor een kwamen ze op mijn af en probeerden een kruimeltje mee te pikken. Af en toe schoot ik te hulp en gooide ik één van de duiven een stukje brood toe, maar vaker probeerden ze al sluipend de stukjes brood en kaas aan mijn voeteneind te bereiken. Ik hoefde maar een kleine beweging met mijn voet te maken, of ze stoven achteruit, verschrikt, alsof ze bang waren om straf te krijgen. Toen hoorde ik naast mij iemand zeggen:

‘Je hebt toevallig geen stenen bij je?’

Hij zei het een beetje op een jolige toon, alsof hij hoopte de leegte van de middagpauze op te vullen met wat cynische opmerkingen over het stenigen van de duiven van Amsterdam. Het schoot door mijn hoofd dat duivenbashen een geliefde bezigheid is van de Amsterdammer. Zoals normale mensen met vreemden een praatje maken over het weer als ze even tot elkaar zijn veroordeeld, zo kankeren Amsterdammers onder elkaar op de duif, op die ratten met vleugels.

‘Dat hoeft toch niet?’, antwoordde ik de jongen en ik keek opzij.

Het was een lange en dunne jongen, wat bleekjes – waarschijnlijk had hij de afgelopen weken voor een hertentamen in een laboratorium gezeten en was hij nu opzoek naar wat aanspraak.
Hij liet zich niet afwimpelen en zei, zich familiair naar mij toe draaiend:

‘Kleine steentjes misschien?’

‘Nee’, zei ik, ‘dat is toch helemaal nergens voor nodig’.

En ik zag hoe een grote glimmende duif langzaam richting mijn voet liep, zich voortbewegend als een onregelmatige metronoom, met zijn kralige oogje mij angstvallig in de gaten houdend. Eén van zijn poten miste twee tenen, maar verder was het een duif van een omvang en netheid zoals die je een paar jaar geleden in Amsterdam niet aantrof, toen de gemeente nog duiven vergaste, onvruchtbaarheidspillen in hun eten deed en andere wanhopige pogingen ondernam om het ongedierte uit te roeien.

‘Je hebt gelijk’, zei de jongen. ‘Ze hebben hebben het al moeilijk genoeg.’


maandag 7 juli 2008

Een schrijfsel schrijven? Alle schrijfsels afschrijven!

Vandaag stuitte ik er weer op één. In Het Parool noemde een columnist één van zijn stukjes een 'schrijfsel'. Ik heb die schrijfsels altijd een merkwaardige dingen gevonden: het zijn niet nader omschreven verzamelingen van zinnen - en ik heb het idee dat het woord de laatste jaren opgang doet. Men schrijft tegenwoordig geen boeken, verhalen, artikelen, columns of, desnoods, stukjes meer, nee, tegenwoordig 'schrijf je een schrijfsel .'

Van een schrijver, columnist, of journalist verwacht je enig taalgevoel, als zo iemand met een 'schrijfsel' aan komt zetten weet je direct dat je daarin teleurgesteld wordt, net zoals een roman die 'Joe Speedboot' heet niet veel goeds doet vermoeden. Maar behalve dat 'schrijfsel' simpelweg een lelijk woord is met een vage betekenis, schuilt er achter het gebruik van het wordt volgens mij ook een slecht motief.

Waarom noemt iemand zijn eigen werk immers een schrijfsel? Ik kan alleen maar het volgende bedenken: het klink zo lekker onpretentieus, zo lekker van: laten ik maar lekker normaal doen en mijn eigen werk niet in te pretentieuze termen vatten. Ze gebruiken de term dus vanuit een vaag onbehagen met de vermeende pretenties van de schrijverij, want als je een artikel of een boek schrijft moet je toch minstens tachtig zijn, pijproken en bij NRC Handelsblad werken.

Dit blijkt ook uit de manier waarop het woord wordt gebruikt. 'Het levert mooie schrijfsels op', luidde de hele zin vandaag in Het Parool. De schrijver zegt niet gewoon dat hij ergens een mooi artikel over kan schrijven, nee hij laat zichzelf helemaal weg - met nog vagere taal als gevolg. Daarom wil ik dit stukje met een stelling eindigen: wie een schrijfsel produceert is de moeite van het lezen niet waard - de moeite, want iemand die schrijfsels produceert, lees je niet voor je plezier.

zondag 6 juli 2008

De ongemakken van het rookverbod


Het bewijs dat het rookverbod ook voor niet-rokers geen pretje is:

Als ik aan het begin van de avond met mijn handen in zakken de bijna lege concertzaal door kijk, voel ik wat. Ik laat papieren overal slingeren, zelfs in mijn broekzak, en ook nu vind ik in mijn schoongewssen broek weer eens een klomp papierpulp. Ik peuter de hard geworden witte brok eruit en wil hem weggooien, maar omdat er op de tafeltjes geen asbakken meer staan loop ik wel een minuut zoekend door de zaal, voordat ik mijn troep enigzins bezwaard op de grond laat vallen.

Nu levert wat opgedroogde papierpulp niet zo veel rotzooi op, maar als ik later een uitgekauwd stuk kauwgom wil weggooien, krijg ik meer morele bezwaren. Moet ik hem onder een tafeltje plakken, zodat straks iemand er lekker met zijn hand overheen glijdt, of laat ik het gewoon op de grond vallen, waardoor iemand het onder zijn schoenen of, erger nog, aan zijn kleren krijgt - gelukkig is het geen sjieke gelegenheid en hebben de gasten geen dure kleren, maar toch...

Ik wed dat de minister hier geen rekening mee heeft gehouden. Evenmin met de penetrante zweetlucht die in de loop van de nacht als een mistige deken in de zaal gaat hangen. Sigarettenrook kun je de volgende dag gewoon uit je kleren wassen, maar de opdringerige geur van de stinkende medemens krijg ik nooit meer uit mijn geheugen. Dankzij het rookverbod weet ik hoe mensen kunnen stinken. Uitgaan wordt er vooralsnog niet aangenamer op. Hopelijk wennen alle desillusies.

Foto's

sake.vanderwall - View my most interesting photos on Flickriver