vrijdag 27 februari 2009

Interesse

Op een ochtend ruim een jaar geleden nam ik de taxi van Shiraz naar het plaatsje Firouz Abbat op het Iraanse platteland. Ik had die dag één missie. Van een vriend in Esfahan had ik gehoord dat er rond Firouz Abbat nomaden leefden; ik moest en zou op die dag een kopje thee drinken met één van die nomaden.

'Quashkai? Chador?' - vroeg ik in het wilde weg aan mensen die ik op de centrale rotonde van Firouz Abbat tegenkwam. Toen iemand me eindelijk een beetje begreep werd ik naar een winkeltje geleid waar de tradionele huisvlijt werd verkocht van de in chadors (tenten) levende Quashkai-nomaden. De verkoper begreep me niet en kon me ook niet helpen; ik liep de straat weer op; toen werd ik opeens aangesproken in perfect Engels: 'Can I help you sir.'

Het was Kamran, een achttienjarige jongen die wiskunde wilde gaan studeren. Hij vertelde me dat hij afstamde van de Quashkai en bood me aan om me naar een man in een tent te brengen, maar eerst wilde hij met me naar zijn dorpje, iets buiten Firouz Abbat, waar veel voormalige nomaden woonden. We lunchten met zij familie, en hij leidde me rond door het dorp; ik moest de tapijten bekijken die er werden geweven en kreeg van de dorpsdichter de geschiedenis van de Quashkai onderwezen. Toen we naar de echte nomaden wilden gaan werd ik opgepakt door de politie - een foutje zo bleek achteraf, ze hadden daar nog nooit een toerist gezien en wisten niet wat ze met me aanmoesten. Na anderhalf uur werd ik vrijgelaten en konden we de expeditie voortzetten.

Na een uur lopen kwamen we bij de nomaden. Het was een oude man, die met een x aantal geiten, zijn vrouw en negen kinderen jaarlijks twee grote trektochten ondernam. Maar niet met kamelen of ezels, zijn tent werd gewoon met de auto honderd kilometer naar het noorden vervoerd, omdat hij van de regering geen vergunning voor kamelen had. Hij had geen traditionele kleren, traditionele kleden of ander traditioneel handwerk. Zijn wol bracht hij naar Shiraz waar ze tot afzichtelijke grauwe kleden werden geperst. Hij had een verschoten pantalon en een verschoten colbertje en kapotgetrapte schoenen aan. 'De lompen van de moderniteit kleven aan hem', noteerde ik die avond in mijn dagboek. Terwijl we theedronken en de zon in de vallei zagen ondergaan, bleef hij maar zeggen dat ik moest terugkomen als het regende, dan zou ik echt zien hoe zijn leven was.

Ik moest hieraan denken toen ik gisteren in het Teylersmuseum de tentoonstelling De exotische mens bezocht - een verzameling affiches, borstbeelden, gipsen afgietsel van gezichten en documenten over het tentoonstellen van mensen in de negentiende eeuw. Er waren veel uitwassen te zien, bijvoorbeeld van een circusdirecteur die een geestelijk gehandicapte tweeling had opgekocht en met hen door Europa reisde om hen tentoonstellen als primitieve mensvormen. Maar wat me vooral raakte, was hoe dun de lijn is tussen mijn drang om met de nomaden thee te drinken en de interesse van de negentiende eeuwse Europeanen. Ik had toevallig het geld en de tijd om de nomaden ter plaatse op te zoeken en was niet afhankelijk van malifide circusdirecteuren en primitieve wetenschappers.

zaterdag 7 februari 2009

Descartes

Kort geleden kwam ik erachter dat in het Parijse Museum de l'homme de schedel van Descartes tentoongesteld wordt.

Er staat een gedicht op in het Latijn:

Parvula Cartesii fuit hæc calvaria magni
Exuvias reliquas Gallica busta tegunt
Sed laus ingenii toto diffunditur orbe
Mixtaque coelicolis mens pia semper ovat.

Wat ongeveer het volgende schijnt te betekenen

This small skull once belonged to the great Cartesius,
The rest of his remains are hidden far away in the land of France
But all around the circle of the globe his genius is praised,
And his spirit still rejoices in the sphere of heaven.

Foto's

sake.vanderwall - View my most interesting photos on Flickriver